Ricardo Reis – Schaakpartij in Perzië

Ze konden niet sterker van elkaar verschillen, de hoofdpersoon van de roman Het jaar van de dood van Ricardo Reis en de schrijver ervan, José Saramago. Terwijl Fernando Pessoa de uit zijn hoofd geboren dichter van odes laat pleiten voor afstand, reserve, zich verre houden van alle wereldse gewoel en dat Vondelse schouwspel gelaten aanvaarden, bemoeide de Portugese Nobelprijswinnaar zich er dwingend, welhaast als een regisseur mee in de vorm van aanklachten, pleidooien en vonnissen. Wat ze gemeen hebben is de rijkdom aan beelden die ze gebruiken om hun gelijk aan te tonen. Beiden praten over wat de mens kan aanrichten, beiden gebruiken de taal als penseel voor het schilderen van nachtmerrieachtige taferelen – ze komen alleen tot een verschillende conclusie. Hier is zo’n schilderij van Ricardo Reis.

Ricardo Reis

Ik heb horen vertellen dat vroeger, toen Perzië

 

Ik heb horen vertellen dat vroeger, toen Perzië

Verwikkeld was in een oorlog,

Toen de stad in brand stond door de invasie

En de vrouwen luid schreeuwden,

Twee schakers onverstoorbaar

Hun partij vervolgden.

 

Ze staarden in de schaduw van een boom naar

Het oude schaakbord

En naast elk van beiden stond, wachtend

op hun beste inval,

Een beker wijn om, als ze hun zet

hadden gedaan en nu wachtten

op hun tegenstander, met mate

Hun dorst te lessen.

 

Huizen werden aangestoken nadat kisten

En wanden waren leeggeplunderd,

De vrouwen werden verkracht tegen

Half ingestorte muren gezet,

En de kinderen, doorboord met speren,

Vormden plassen bloed op straat…

Maar daar waar ze zaten, dicht bij de stad en

Toch ver van alle beroering,

Speelden de schakers hun

partijtje schaak.

 

En ook al dreef de wind de kreten

In golven in hun richting

En wisten zij als ze even nadachten

Dat de verkrachte vrouwen

En kinderen zich zonder twijfel

Daar zo nabij bevonden,

Al schoof er toen ze dat bedachten

Een lichte schaduw

Over hun vaag afwezige gezicht,

Al gauw keerden hun kalme ogen

Zich weer vol aandacht en vertrouwen

Naar het oude schaakbord.

 

Wat doen het vlees en bloed van zusters,

Moeders en kinderen ertoe

Wanneer de ivoren koning in gevaar verkeert?

 

Wat doet, wanneer de toren de terugtocht

Van de witte koningin niet dekt,

De plundering ertoe?

En als de zelfverzekerde hand de koning

Van de tegenstander schaak zet,

Drukt het niet op het gemoed dat ver weg

Je kinderen op sterven liggen.

 

Zelfs als plotseling boven de tuinmuur

Het vervaarlijke gezicht

Van een invasiekrijger oprijst en kort daarna

De toegewijde schaker

Bloedend neerzijgt,

Wordt het ogenblik vlak daarvoor

(Hij broedt nog altijd op een zet

Die urenlang vooruitloopt)

Nog geheel gewijd aan het uitverkoren spel

Van de grote wegkijkers.

 

Steden mogen vallen, volkeren lijden, de vrijheid

Ophouden en het leven

En de geërfde stabiele bezittingen

Branden en weggerukt worden,

Maar als de oorlog schaakpartijen verstoort,

Moge dan de koning niet schaak staan

En de verst opgerukte ivoren pion

Klaar om de toren te slaan.

 

Mijn broeders in de liefde voor Epicurus

En in een beter begrip van hem

Dan het begrip dat wij hebben van onszelf,

Laten wij leren uit het verhaal

Van de onverstoorbare schakers

Hoe we ons leven moeten leiden.

 

Alles wat serieus is interessere ons weinig,

Het ernstige wege weinig,

Moge de natuurlijke impuls onzer instincten

Wijken voor het nutteloze genot

(onder de rustige schaduw van een boom)

Een goede partij te spelen.

 

Laat wat wij uit dit nutteloze leven meenemen,

Of dat nu roem is

Of faam, of liefde, wijsheid, leven,

Als het ware slechts

De herinnering zijn aan een goed gespeelde partij

En het verslaan van

Een betere schaker.

 

Roem weegt zwaar als een volle baal,

Faam voelt aan als koorts

Liefde vermoeit, want ze is serieus en zoekt,

Wetenschap vindt nooit iets

En het leven gaat voorbij en doet pijn…

 

Het schaakspel

Neemt de ziel in beslag maar bedrukt die

Bij verlies weinig, want het is niets.

 

Ach! Laat ons in de schaduwen die ons ongewild liefhebben,

Met een kroes wijn

Ernaast, en met onze aandacht enkel gericht op

Het zinloze gepieker van het schaken,

Zelfs al is de partij slechts een droom

En is er geen tegenstander,

De Perzen uit dit verhaal navolgen

En laat de oorlog

En het vaderland en het leven, als ze ons ergens buiten

Dichtbij of ver weg roepen,

Ons tevergeefs roepen, omdat ieder van ons

In de bevriende schaduwen

Droomt over zijn medespelers en het schaakspel

Over hun wegkijken.

Ouvi contar que outrora, quando a Pérsia

Ouvi contar que outrora, quando a Pérsia

Tinha não sei qual guerra,

Quando a invasão ardia na Cidade

E as mulheres gritavam,

Dois jogadores de xadrez jogavam

O seu jogo contínuo.

 

À sombra de ampla árvore fitavam

O tabuleiro antigo,

E, ao lado de cada um, esperando os seus

Momentos mais folgados,

Quando havia movido a pedra, e agora

Esperava o adversário,

Um púcaro com vinho refrescava

Sobriamente a sua sede.

 

Ardiam casas, saqueadas eram

As arcas e as paredes,

Violadas, as mulheres eram postas

Contra os muros caídos,

Traspassadas de lanças, as crianças

Eram sangue nas ruas…

Mas onde estavam, perto da cidade,

E longe do seu ruído,

Os jogadores de xadrez jogavam

O jogo do xadrez.

 

Inda que nas mensagens do ermo vento

Lhes viessem os gritos,

E, ao reflectir, soubessem desde a alma

Que por certo as mulheres

E as tenras filhas violadas eram

Nessa distância próxima,

Inda que, no momento que o pensavam,

Uma sombra ligeira

Lhes passasse na fronte alheada e vaga,

Breve seus olhos calmos

Volviam sua atenta confiança

Ao tabuleiro velho.

 

Quando o rei de marfim está em perigo,

Que importa a carne e o osso

Das irmãs e das mães e das crianças?

 

Quando a torre não cobre

A retirada da rainha branca,

O saque pouco importa.

E quando a mão confiada leva o xeque

Ao rei do adversário,

Pouco pesa na alma que lá longe

Estejam morrendo filhos.

 

Mesmo que, de repente, sobre o muro

Surja a sanhuda face

Dum guerreiro invasor, e breve deva

Em sangue ali cair

O jogador solene de xadrez,

O momento antes desse

(É ainda dado ao cálculo dum lance

Pra a efeito horas depois)

É ainda entregue ao jogo predilecto

Dos grandes indiferentes.

 

Caiam cidades, sofram povos, cesse

A liberdade e a vida,

Os haveres tranquilos e avitos

Ardem e que se arranquem,

Mas quando a guerra os jogos interrompa,

Esteja o rei sem xeque,

E o de marfim peão mais avançado

Pronto a comprar a torre.

 

Meus irmãos em amarmos Epicuro

E o entendermos mais

De acordo com nós-próprios que com ele,

Aprendamos na história

Dos calmos jogadores de xadrez

Como passar a vida.

 

Tudo o que é sério pouco nos importe,

O grave pouco pese,

O natural impulsa dos instintos

Que ceda ao inútil gozo

(Sob a sombra tranquila do arvoredo)

De jogar um bom jogo.

 

O que levamos desta vida inútil

Tanto vale se é

A glória; a fama, o amor, a ciência, a vida,

Como se fosse apenas

A memória de um jogo bem jogado

E uma partida ganha

A um jogador melhor.

 

A glória pesa como um fardo rico,

A fama como a febre,

O amor cansa, porque é a sério e busca,

A ciência nunca encontra,

E a vida passa e dói porque o conhece…

 

O jogo do xadrez

Prende a alma toda, mas, perdido, pouco

Pesa, pois não é nada.

 

Ah! sob as sombras que sem querer nos amam,

Com um púcaro de vinho

Ao lado, e atentos só à inútil faina

Do jogo do xadrez,

Mesmo que o jogo seja apenas sonho

E não haja parceiro,

Imitemos os persas desta história,

E, enquanto lá por fora,

Ou perto ou longe, a guerra e a pátria e a vida

Chamam por nós, deixemos

Que em vão nos chamem, cada um de nós

Sob as sombras amigas

Sonhando, ele os parceiros, e o xadrez

A sua indiferença.

1-6-1916

Vertaling Harrie Lemmens

Foto’s Ana Carvalho