PESSOA WANNEER IK DENK

 

 

Wanneer ik denk aan de rijke literaire productie, of ten minste de omvangrijke, afgeronde geschriften van zoveel mensen die ik ken of van wie ik gehoord heb, voel ik een vage afgunst, een minachtende bewondering, een onsamenhangende mengeling van gemengde gevoelens.

Iets maken wat compleet, wat af is − ongeacht de kwaliteit, want ook al is het nooit helemaal goed, vaak is het ook niet helemaal slecht − ja, iets maken wat compleet is, wekt in mij misschien meer afgunst dan iets anders. Het is als een eigen kind: net als ieder menselijk wezen is het niet volmaakt, maar het is jouw kind.

En ik, die door mijn voortdurende zelfkritiek slechts de fouten en tekortkomingen zie, ik, die niet meer durf te schrijven dan alinea’s, flarden, fragmenten van wat niet bestaat, ikzelf ben in het weinige wat ik schrijf eveneens onvolmaakt. Het zou dus beter zijn het hele werk te schrijven, want ook al is dat slecht, het is tenminste een werk; of anders álle woorden achterwege te laten en de ziel die inziet dat ze niet tot handelen in staat is volledig te laten zwijgen.

 

Fernando Pessoa, Boek der rusteloosheid, De Arbeiderspers, Amsterdam 2015, p. 99.