Ricardo Domeneck – 10 gedichten

Ricardo Domeneck

 

De bange huid heelt: en herbegint

 

1.

die verwarring in ’t begin, vork

die niet in de mond past

en het eten valt op een

verschrikt bord; het glas

van het water stoot tegen

je tand. Je keel

steekt zijn handen uit

van lust.

 

2.

Het klamme katoen tegen

mijn voorhoofd prikkelt

mijn loomheid; de hik

versnelt zijn tempo.

 

Ik trek de vreemde jas aan

en ga op in de geur,

eventjes,

heel even.

 

de eigenaar

betrapt me

en verstoort

mijn slaap.

 

3.

Verlegenheid

van voeten

 

in een

vreemd huis,

 

die bij het

zoeken naar

 

de nieuwe verdeling

van het gewicht het

 

zweven ontdekken.

 

4.

De vloer is een constant

herhaalde uitnodiging;

iets in jezelf hoopt

op hereniging. Tot de

wind je alle kanten

op waait.

 

 

Herkomst in je lijf

 

Het verhaal van je herkomst

in je eigen lijf.

 

Van je vader het blanke

aandeel in je vlees,

afkomst zoals door notarissen

opgetekend in kantoren,

je achternaam heeft van je opa

nog de oorspronkelijke Catalaanse

uitspraak, hoewel

de schrijfwijze ervan

verhaspeld is, en van oma

namen van dorpen

uit het verleden, zoals

Campobasso, dat even goed

Atlantis zou kunnen zijn.

 

Van je vader vooral

de kans te worden uitgenodigd

om te eten bij de heren thuis.

 

van je moeder

de koperen huid

van mensen uit het

binnenland, de proletarische

achternaam van een

jan met de pet en het vergeten

verleden van hutten,

de verkrachting van Indiaanse

en Afrikaanse vrouwen die

werd weggewist en verzwegen

door de geschiedenis

maar niet door het vlees.

Het vlees herinnert zich

en herinnert.

 

Zoals de redeloze paniek

van moeder bij elk griepje

dat het hele gezin eraan gaat.

 

De gepaste vaderlijn

bewaard

en de foute moederlijn

vergeten.

 

Maar in de taal zelf

volhardt

wellicht de herinnering

aan een oude ramp,

wanneer de lucht

betrekt en er

wordt geroepen

gauw gauw haal

de was naar binnen,

want het gaat regenen.

 

Steeds en steeds weer

gaat het regenen.

 

En het vlees van de kinderen

verlangt en vreest

zonder te begrijpen

waarom

dat de laatste stortbui

losbarst en kleren

en waslijn, tuin

en huis wegspoelt.

 

 

Voorouderlijke slachtpartij

 

Als mijn oma kippen de nek

omdraaide, waarbij ze vaak

de kop eraf trok,

en ze op de koude grond gooide

voor die angstaanjagende dans,

stond op haar gezicht geen spijt

of genot of opwinding te lezen.

 

In het donker verborgen in het middaglicht

waren die slachtpartijen allerfatsoenlijkste

daden in het geweld van dat

huis en die kinderjaren.

 

Ze doopte de lijken zonder kop

(die ergens in een hoekje van de tuin

zijn Schepper vroeg waarom)

in het kokende water en

plukte ze snel en behendig

alsof ze een kiekendief was.

 

Zoals het kroelen van de jaguar

van de kop van het waterzwijn,

of de omklauwing door de caracara

van het kronkelende lijf van de cobra,

werd die oude vrouw

door niets anders gedreven

dan door de eenvoudige missie

 

haar kroost te voeden.

 

Zoals ieder dier dat als de honger nijpt

niet denkt aan de voedselketen,

was mijn oma het onschuldigste dier

van mijn huis en mijn jungle.

 

Meer dan katten en duiven

of hazen en schildpadden,

 

was mijn oma

 

ongetwijfeld onschuldiger dan

de honden bij ons thuis,

die grote moddervette honden met hun

vlijmscherpe maar nutteloze tanden,

 

die ook nog eens van dat oude zoogdier verwachtten

dat ze haar handen met bloed bevlekte.

 

Cultuurindustrie

 

Het vermaak

voor families in het binnenland

vereist een heel eigen inzet van

mensen.

 

Hier

komen de grote acteurs

geen optredens verzorgen,

hier

komen de grote dichters

geen gedichten voorlezen,

hier

komen de grote zangers

geen liedjes zingen

hier

verwaardigt

de intelligentsia

zich niet tot uitleg.

 

Hier

valt het implanteren van een

mens sane in coropore sano

toe aan adventkerken

en krachthonken.

 

Bezoekjes aan de ijssalon,

die eerder een pizzeria

en een broodjeszaak was,

veranderen slechts de muren,

waaraan geen

foto of schilderij hangt

van eeuwenoude tradities.

 

De openbare ruimte

– agora noch ecclesia –

zet – nu fluisterend –

aan tot variaties

op de oude rancunes

en lichte irritaties

die aanzwellen en

bonzen als zweren.

 

De teleurstellingen van vader

de teleurstellingen van moeder

en zo, verder naar beneden,

de eerste teleurstellingen van

het hele kroost, met groeiend

verlies.

 

Aan tafel

heerst ons gebrek aan

een gespreksonderwerp of

dat ene uitputtend herhaalde

onderwerp. Onze schulden

aan God en de keizer.

 

O ja, en het zwijgen

over de enige onderwerpen

die ons misschien kunnen redden.

Konden we maar heel even,

in een helder moment,

de ijsjes, pizza’s en broodjes

overgieten met tranen,

schreeuwend in de goot.

Maar wat zouden de buren

dan zeggen?

 

In de grote steden

grient de intelligentsia

– het volk! het volk! –

terwijl schimmel en mos

onze non-mond en non-ziel

steeds verder overdekken.

 

 

De dood op termijn

 

                      voor Francis Bley

 

De eerste keer dat ik doodging

vroeg ik mijn vriend stamelend of

je die dood op termijn overleeft

en mijn vriend, al geschoold

in doodgaan, antwoordde: ja,

die overleef je, je loopt brandend

door de slaapkamer en duikt verkoold

op in de tuin, de mousseline plakt

aan je huid, de huid zelf net mousseline,

maar je leeft nog, je bent nog meer hier

dan aan gene zijde, als je het vocabulaire

van dat als schulden toenemende verlies

niet alleen hebt leren lezen

maar ook psychisch verwerken.

 

Precies, dat zou als troost moeten dienen,

zoals Persephone’s lente terugkeert

uit de onderwereld, en vissen terugkeren

naar vervuilde rivieren en walvissen naar zeeën

vol plastic, en zelfs de zon naar de Noordpool

na een nacht die maanden duurt.

Zelfs al voelt dit aan als een straf.

 

De meest excentrieke beeldspraak

werd reeds gebruikt voor die koppigheid.

Het meest freakerige vermaak.

Almodóvar en zijn coma tussen de stieren,

Duras en de loten in de bodem van Hiroshima.

Wat een lef! Of je overleeft?

Ja, je overleeft.

 

De Zonnegod stapt weer in zijn wagen.

Christus verrijst, Dom Sebastião keert

weer. De zeekomkommer, de staart van de

hagedis, de arm van de zeester, enz. enz.

 

En Hiroshima werd daadwerkelijk herbouwd.

De bomkraters in Berlijn werden gedicht.

Afzonderlijke levens, collectieve levens

die opstaan uit de puinhopen

van zowel liefde als oorlog.

 

Zelfs als zeebevingen de aarde verzilten.

Wat een lef hebben wij toch, wat een lef.

De stugheid van onze longen. Van ons hart.

 

 

 

De kolibri en de vlammenwerper

 

Hij praat alsof hij

kolibri’s

in volle vlucht

verzengt

met een vlammenwerper.

Ik begrijp niet

wat je daarmee

wil zeggen.

Is dat goed?

Ja, dat is goed

voor wie ervan houdt

levende dingen te folteren.

Maar wat hij foltert

is de taal.

Hij foltert

woorden, lettergrepen, letters.

Dat zijn de cellen van de taal,

een levend iets.

De taal

voelt pijn in mij.

Zoals wanneer

je op je tong bijt?

Meestal bijt je op

je eigen tong,

maar dit is ander vlees,

het is het weekdier in de schelp

tussen de kaken.

De taal wordt tong,

het woord wordt vlees.

Niet de Bijbel aanhalen

alsjeblieft,

niet de Bijbel aanhalen.

Maar er wordt een Messias

in de taal geboren

tussen de geschenken van de koeien in de stal

en de mest van de drie koningen

bij ieder gefluisterd woord.

De kolibri is in extase

tegen de vlammenwerper

en zijn stomme stijging.

 

De opeenvolging van de zintuigen

 

Dit vind ik mooi aan jou:

zoals je altijd je ogen gebruikt

en nakijkt

of je het filter naar de mond brengt

voor je je sigaret aansteekt

maar ook heel even

je vingertop naar de kant

die brandt brengt

en voor de zekerheid nagaat

of het de tabakspluk is

die je voelt en gladstrijkt.

Dat vind ik mooi aan jou,

die zintuiglijke opeenvolging:

het nakijken van de ogen,

het nagaan van de huid.

 

 

Onze Maximin die op aarde zijt

 

Hoe vaak heb ik goden en heiligen niet gevraagd,

Maximin, om mij een en al anus te maken

als ik jou overeind zie staan, of op je

buik of rug zie liggen, buikspreker

als je bent van je lul. Je lijf is slechts

de sokkel onder een obelisk, de houten

schacht die de speerpunt draagt,

in acht standhoeken draai je mij.

Ik wil mijn buik over je onderbuik schuren.

Laat de hijskraan zich oprichten! Ik zweef.

Ben ik niet slechts omhulsel van een kont

en mond? Kom. Gun je geen rust.

Ik draai niet dol, moer van jouw schroef.

Maximin, kruis eindelijk de Arc de Triomphe.

 

 

De voedselketen van Maximin

 

Wat jammer, joh, dat we niet tot de

semitische traditie behoren en ik je

niet lovend een gazelle kan noemen.

Die dieren komen bij ons niet voor,

mag het ook een moerashert zijn?

Vind je het erg als ik jouw massieve torso

vergelijk met de musculatuur van een tapir?

Al is het dan niet als een leeuw, je draait

als een jaguar om mij heen. Ik, capibara,

die zijn lot als prooi van liefde uitknort

in het water waar jij met je spikkels staat.

 

 

Maximin op Minos

 

Zoals je daar naakt op dat bed met kraakheldere lakens ligt,

weet ik niet, Maximin, of je de witte stier bent die

Poseidon naar Minos stuurde, of de minotaurus.

Ik blijf komikuis coherent:

ik ben de uterus die je stierenkop heeft gebaard

en ook zij die het viervoetige zaad heeft genoten,

dankzij Daedalus op haar rug in een houten koe.

Zoöfiel als ik ben heb ik die weldaad in paring opgezogen.

Maar ik weet dat wij iets nieuws aan de mythe geven:

jij bent vrij. Ik ben het die vastzit in het labyrint.

 

Foto’s Ana Carvalho